lleder mens komt vroeg of laat in de situatie dat hij een ander moet helpen.
IJe vriendin, collega, buurvrouw, broer, moeder, huis- of studiegenoot heeft behoefte aan een troostend
gesprek en gaat daarvoor niet direct naar iemand die daarvoor geleerd heeft, maar spreekt eerst
een vriendin, collega, buurvrouw, enzovoorts aan: `Zou jij me kunnen helpen?' Bereid zijn iemand te
helpen is een ding, het ook können is een ander verhaal.
Ook rechters, werkgevers, chefs en hoofden van personeelszaken (zowel mannen als vrouwen)
wordt vaak hulp gevraagd. Zij raken dan zonder er erg in te hebben verwikkeld in korte
terloopse gesprekken, waarin het niet zozeer om vakkennis gaat, maar waarbij de ander stilletjes
hoopt dat hem een uitweg uit een impasse op het persoonlijke of zakelijke vlak wordt geboden.
Dit boek is bedoeld als een handleiding voor mensen aan wie om hulp wordt gevraagd. Dat zijn meestal mensen
die in een van de klassieke hulpverlenende beroepen werkzaam zijn, bijvoorbeeld in de geneeskunde, de
pedagogie, de verzorging, het pastoraat, het sociaal werk of de theologie.
Het korte gesprek is ook niet weg te denken uit de communicatie binnen bedrijven. Een kort gesprek
tussen een chef en een ondergeschikte, of een kort gesprek onder collega's, kan aanzienlijk bijdragen aan
een verbetering van de sfeer binnen het bedrijf.
Tijdens gesprekken met een lerares, twee artsen, een rechter, een advocaat, een diaken en een sociaal
werkster heb ik gemerkt dat de basisvorm van het door mij in mijn praktijk als zielzorger en pastoraal
adviseur ontwikkelde korte gesprek ook goed te gebruiken is binnen de praktijk van de genoemde
hulpverlenende beroepen. In het laatste hoofdstuk zal ik ingaan op deze andere contexten.
Mijn eerste ervaringen met het korte gesprek had ik tijdens een gesprek met een vrouw die ongewild zwanger
was. Omdat ik een goede gesprekspartner wilde zijn voor deze vrouw, die grote moeite had om over haar situatie
te praten, moest ik heel goed luisteren en er proberen achter te komen wat de vrouw
(voor de duur van dit ene gesprek) van mij verlangde. Wat was haar situatie? En wat had ze nodig om niet
alleen voor haar ongewenste kind te kunnen zorgen, maar vooral ook zelf aan haar trekken te kunnen komen?
Naast mijn bezigheden als predikant en adviseur in de Evangelische Praktijk voor Familie- en
Levensvraagstukken van de Evangelische Kerk in Bremen opende ik in 1988 een consultatiebureau in de
sacristie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Bremen. Vanaf dat moment konden de mensen daar terecht voor een
open, vertrouwelijk en anoniem adviesgesprek. In de gesprekken (in het kader van dit Citypastoraat) maakte
ik naast mijn kennis en kunde als zielzorger en psycholoog ook gebruik van de ervaring en kennis die ik had
opgedaan tijdens gesprekken als met bovengenoemde vrouw. In de loop der jaren raakte ik er steeds meer van
overtuigd dat bepaalde houdingen en elementen juist in een kort gesprek van groot nut kunnen zijn. Die
ervaringen gebruikte ik weer in mijn werk in de adviespraktijk. Vanaf dat moment pakte ik het op een
totaal andere manier aan wanneer ik voor het eerst een gesprek met iemand had. Twee belangrijke
veranderingen vloeiden daaruit voort:
- Het lukte mij een scheiding aan te brengen tussen
eenmalige korte gesprekken en doorlopende adviesgesprekken.
- De wachtlijst van de adviespraktijk werd aanzienlijk korter.
Ik slaagde erin een kring van geinteresseerde collega's om mij heen te verzamelen, waarna ik mijn
ervaringen met de groepen in het Citypastoraat systematiseerde en hen in eendaagse Seminars leerde hoe
ze een kort gesprek moesten voeren. De resultaten daarvan werden opgenomen in het curriculum van de
vierdelige psychologiecursus voor het pastoraat van het Centrale Evangelische Instituut in Berlijn,
dat werd uitgegeven onder de uitdagende titel: Pastoraat in 20 minuten?
Het duurde lang voor het in mij opkwam mijn uitgebreide praktijkervaring met het korte gesprek schriftelijk
vast te leggen. De elementen van het korte gesprek zijn eenvoudig uit te voeren in een rollenspel, maar het
is heel moeilijk om ze te omschrijven, omdat geluiden, mimiek en gebaren lastig in woorden zijn te vatten
en het sec opschrijven van het gesprek in een verbatim' nogal houterig overkomt.
Prof. dr. Christoph Schneider-Harpprecht, met wie ik de cursus Pastoraat in 20 minuten? bij het Centrale
Evangelische Instituut leid, wist me ervan te overtuigen dat het op schrift stellen van de interactieve
elementen en de manier waarop ik een kort gesprek voer een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de
discussie over de mogelijkhede-n en uitdagingen in het dagelijkse pastoraat.
Ik heb mijn methodiek voor het korte gesprek systematisch ontwikkeld; basiselementen van de
communicatietheorie en de semiologie (tekenleer) spelen op de achtergrond een rol. Deze theorieen worden niet
in detail toegelicht; ik maak er gebruik van voor zover ze nuttig zijn voor mijn concept voor het korte
gesprek en beperk me tot de elementen die van belang zijn.
Als in de tekst gesproken wordt over `de' predikant (pastor/adviseur/zielzorger), heb ik het over mijn eigen
ervaringen; als gesproken wordt over een `pastoraal werkster van het ziekenhuis' of een `dominee' (enz.),
gaan daar concrete personen achter schuil, wier woordelijke verslagen of rapporten mij als mentor vanuit
de (ziekenhuis)leiding ter beschikking werden gesteld, maar die zo bewerkt zijn dat het niet mogelijk is
ze te herleiden tot de persoon om wie het gaat.
Daarnaast gebruik ik in mijn betoog de omschrijvingen `hulpvrager' en `hulpverlener' Deze woorden worden
gebruikt in de mannelijke vorm, maar daarmee wordt uitdrukkelijk ook de vrouwelijke vorm bedoeld, omdat
ik geen onderscheid wil maken in mijn respect voor beide geslachten
Ik wil graag al diegenen bedanken die in een kort gesprek hun zorgen aan mij hebben toevertrouwd; samen
met hen heb ik geleerd wat ik in dit boek samengevat heb.
Mijn dank gaat vooral uit paar mijn vrouw Bettina Lohse en mijn vriend Christoph Schneider-Harpprecht voor
hun aanmoediging toch vooral alles op te schrijven, hun kritische doornemen van hetgeen ik opgeschreven heb
en hun eigen bijdragen.
Bovendien wil ik al diegenen bedanken die met hun suggesties een heldere uitleg mede mogelijk hebben
gemaakt en met hun bijdragen de inhoud aanschouwelijk hebben gemaakt: Prof. Dr. Bengt Beutler,
Dr. Christiane Böttcher, Hartmut Böttcher, Dr. Clas Clasing, Karla Domning, Ludger Firneburg, Karin Holdmann,
Kathrin en Lutz Jedeck, Hans König, Jörg-Dieter Kogel, Heidrun Rehse, Thomas Riebe en
Johanna Winkelnkemper-Lohse.